“Ik ben jong begonnen met drugs, op mijn 16e, 17e. Ik heb gebroken met mijn familie. Mijn jeugd was zwaar, veel ellende. Misbruik en geweld. Mijn hart was gebroken. Drugs verzachtten mijn pijn. Beter de roes van drugs dan die pijn voelen.
Ik had mijn leven goed voor elkaar, een mooi chalet in het zuiden van het land. Ik woonde daar samen, maar de relatie werd gewelddadig. We hadden veel ruzie, ook door het drugsgebruik. Mijn hele huis werd opgeblazen en ik werd dakloos. Ik had geen regiobinding daar, dus men kon mij niet helpen. Toen ben ik teruggegaan naar Groningen.
Ik heb eerst drie maanden in de nachtopvang geslapen. Daar ben ik als een koningin onthaald. Iedereen was zo lief voor mij, het personeel, maar ook de andere slapers.
De hulpverlening heeft me van de straat gehaald.
Ik wilde naar het Ommelanderhuis. Ik woon hier nu tweeëneenhalf jaar. Het voelt goed, je kunt hier jezelf zijn, je hoeft hier niets stiekem te doen. De begeleiding is begaan, iedereen heeft goede intenties. Soms baal ik wel eens, omdat ik geen mannen op mijn kamer mag ontvangen. Maar ik weet dat het voor mijn eigen bestwil is, dus het is goed dat het niet mag. Ik breng mezelf soms in gevaar, kan moeilijk ‘nee’ zeggen en voor mezelf opkomen.
Als ik achter de sluisdeur sta, weet ik dat mij niets kan overkomen. Ik ga met iedereen om, maar ik focus me toch vooral op mezelf. Iedereen kampt met zijn eigen problematiek en uiteindelijk kiest iedereen die hier woont toch voor zichzelf. Ik heb wel favoriete medebewoners, lieverds, een stuk of vijf, zes, zeven. Het Ommelanderhuis is uniek in Nederland. Als je hier niet kunt wonen, dan kun je nergens wonen.
Ik heb hard gewerkt de afgelopen 24 jaar. Op Internet staan video’s en duizenden foto’s van mij. Een student van Minerva heeft een film van mij gemaakt, in totaal heb ik meegewerkt aan vier afstudeerprojecten voor Minerva. Ik word blij van al die aandacht. Voor de toekomst hoop ik weer meer te gaan zingen en dansen in cafés.”